92 jaar? Ondernemen maar!

Marjo Jacobs 20 februari 2019

Een vrouw van 92 jaar sloot samen met haar zoon en twee andere kinderen een maatschapsovereenkomst. In civielrechtelijke zin is de maatschap tot stand gekomen. Volgens de rechtbank is geen sprake van schijnhandelingen, ook al is de maatschap aangegaan om in de toekomst gebruik te maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en/of erfbelasting.

Moeder, geboren op 1 maart 1918, verpachtte vanaf 1 mei 1976 tot 1 mei 2010, ruim 57 hectare landbouwgronden aan haar zoon. Deze zoon exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf tot 1 mei 2010.  Vanaf deze datum gingen de moeder, de zoon en de andere kinderen van de vrouw een maatschap aan. Daarbij bracht de zoon de tot dan toe gedreven onderneming in. De moeder bracht het gebruik en genot van de haar in eigendom toebehorende landerijen in. Vanaf 2011 verpachtte moeder de landbouwgronden aan de maatschap. De zoon kreeg op grond van het maatschapscontract 40% van de winst en de resterende maten ieder 20%.

Waarborgen continuïteit

De inspecteur vond dat hier sprake was van schijnhandelingen en legde navorderingsaanslagen aan moeder en de zoon op. In geschil bij Rechtbank Noord-Nederland is of het aangaan van de maatschap een schijnhandeling is. Niet in geschil is dat in civielrechtelijke zin, de maatschap rechtsgeldig tot stand is gekomen. Volgens de inspecteur mist de oprichting van de maatschap elke realiteit. Daarbij wijst hij op het feit dat de moeder ruim 30 jaar aan vermogensbeheer heeft gedaan. Bovendien is het hoogst opmerkelijk dat zij op 92-jarige leeftijd is toegetreden tot de maatschap. Het moet volgens de inspecteur duidelijk zijn geweest dat de maatschap slechts kortstondig zou bestaan. Moeder en zoon weerspreken dit en voeren aan dat het aangaan van de maatschap niet uitsluitend is ingegeven door fiscale motieven, maar ook andere overwegingen. Zij noemen in dat kader het waarborgen van de continuïteit van het familiebedrijf.

Geen schijnhandelingen

De rechtbank stelt vast dat de maatschap in civielrechtelijke zin tot stand is gekomen met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen voor moeder en de kinderen. De wil van de maten is er juist op gericht een maatschap aan te gaan. Er is geen situatie waarbij in weerwil van de maatschapsovereenkomst, geen rechtshandelingen zijn aangegaan of in werkelijkheid andere rechtshandelingen zijn aangegaan dan zij volgens de maatschapsovereenkomst hebben gepresenteerd. De enkele omstandigheid dat de moeder en haar kinderen in de toekomst mogelijk de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en/of erfbelasting zullen toepassen maakt dit oordeel niet anders, volgens de rechtbank.

In dezelfde zin: Rechtbank Noord-Nederland 24 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:421

Wet: Art. 3.4 en 3.5 Wet IB 2001

Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 24 januari 2019 (gepubliceerd op 7 februari 2019), ECLI:NL:RBNNE:2019:422

Uit Taxense door Michel Halters 8 februari 2019