De Hoge Raad stelt in het arrest vandaag dat de wetgever er onterecht vanuit is gegaan dat 4 procent vermogensrendementsheffing voor de jaren 2013 en 2014 haalbaar was, zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor moesten nemen.

Massaal bezwaarprocedure

Op initiatief van de Bond van Belastingbetalers hebben mensen op grote schaal bezwaar gemaakt tegen de box 3-heffing in hun aanslag inkomstenbelasting voor de jaren 2013/2014. De Staatssecretaris van Financiën heeft samen met de Bond zes zaken geselecteerd die aan de rechter zijn voorgelegd door middel van een massaal bezwaarprocedure.

Buitensporig zware last

De vraag is of de regeling van box 3 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het oordeel dat een rendement van 4 procent niet haalbaar was, betekent volgens de Hoge Raad nog niet dat er ook sprake is van schending van het recht op ongestoord genot van eigendom. De eis hiervoor is dat belastingplichtigen geconfronteerd moeten zijn met een zogenoemde buitensporig zware last. Hierbij moet ook worden gekeken naar het belastingtarief (30%).

De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat belastingplichtigen op stelselniveau worden geconfronteerd met een buitensporig zware last als de belastingdruk in box 3 voor het jaar 2013 of het jaar 2014 hoger is dan het gemiddeld (zonder veel risico’s) haalbare rendement. De Hoge Raad stelt vervolgens dat er schending is van artikel 1 als het nominaal in box 3 te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager is dan 1,2 procent (4 procent van 30 procent).

Geen oplossing

Hoewel dit een zege betekent voor belastingbetalers, biedt de Hoge Raad geen oplossing. Daarbij moeten namelijk op stelselniveau keuzes worden gemaakt die niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet zijn af te leiden. In de verhouding tot de wetgever past de rechter dan terughoudendheid bij het voorzien in een oplossing op stelselniveau. Voor ingrijpen van de rechter is wél plaats als een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige zware last. Deze hangt samen met haar gehele financiële situatie. Die individuele toets valt echter buiten het bereik van deze massaal bezwaarprocedures.

Individueel bezwaar maken

Voor ingrijpen van de rechter is wél plaats als een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporig zware last (wegens de gevolgen van de heffing van box 3 in samenhang met zijn of haar gehele financiële situatie). Die individuele toets valt echter buiten het bereik van deze massaal bezwaarprocedures over de regeling van box 3 op stelselniveau voor de jaren 2013 en 2014. Het is volgens de Hoge Raad aan de Belastingdienst zelf om dit uit te zoeken.

Bron: Nextens door Nancy Van Bemmel 14 Juni 2019


Belastingadviseurs geven aan een verharding te ervaren in hun relatie met medewerkers van de Belastingdienst. Het kost steeds meer moeite om de juiste informatie te krijgen en veel adviseurs missen een vast contactpersoon bij de fiscus. Dit staat in het vandaag gepubliceerde onderzoek van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB).

Weinig pluspunten

De organisaties doen voor de derde keer een dergelijk onderzoek naar de verstandhouding van hun achterban met de Belastingdienst. ‘Heel veel zaken zijn verslechterd en weinig zaken zijn verbeterd’ zegt RB-voorzitter Fons Overwater samenvattend over de onderzoeksresultaten. ‘Er vallen weinig pluspunten te melden.’

Een kleine meerderheid van 51% vindt dat de relatie met de fiscus hetzelfde is gebleven in de afgelopen jaren. Iets meer dan een kwart van de ondervraagden geeft aan de verhouding enigszins of sterk verslechterd is. Dat is beduidend meer dan in 2016 bij het laatste onderzoek, schrijft het FD.

Formeler

Veel adviseurs uiten hun zorgen over de rechtszekerheid en rechtsbescherming voor de belastingplichtigen. Er worden sneller boetes en andere sancties opgelegd. De genoemde verharding komt ook naar voren in de formelere opstelling van de medewerkers. Daarnaast merkt twee derde van fiscale dienstverleners op dat het moeilijker is om afspraken te maken met de dienst.

Er zijn belastinginspecteurs die zich voelen gesteund door de maatschappelijke discussie over belastingontwijking zegt NOB-voorzitter Bartjan Zoetmulder. Je krijgt als adviseur sneller te horen dat je een fout standpunt hebt ingenomen in een aangifte. Daarover valt dan niet meer te praten, omdat je een te agressieve positie zou hebben ingenomen.’

Bereikbaarheid

Vooral de bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn langzaam maar zeker afgenomen de afgelopen jaren. Het rapportcijfer is met een 5,9 dan ook iets lager dan drie jaar terug. De organisaties erkennen dat deze afname niet zozeer een kwestie is van onwil maar een gevolg van de eerdere bezuinigingen.

Vooral adviseurs die voor meerdere bedrijven de aangiftes doen ervaren problemen met de helpdesk. De bereikbaarheid is sinds 2016 met 50% teruggelopen. Ook kun je er volgens de intermediars niet terecht met inhoudelijke vragen. Het onderzoek dat onder 3000 fiscalisten werd gedaan is vrijdag aangeboden aan de directeur-generaal Jaap Uijlenbroek. Die aangaaf snel in gesprek te willen met de adviseurs, aldus het FD.

Bron: FD 18 Juni 2019


Marjo Jacobs februari 20, 2019

Een vrouw van 92 jaar sloot samen met haar zoon en twee andere kinderen een maatschapsovereenkomst. In civielrechtelijke zin is de maatschap tot stand gekomen. Volgens de rechtbank is geen sprake van schijnhandelingen, ook al is de maatschap aangegaan om in de toekomst gebruik te maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en/of erfbelasting.

Moeder, geboren op 1 maart 1918, verpachtte vanaf 1 mei 1976 tot 1 mei 2010, ruim 57 hectare landbouwgronden aan haar zoon. Deze zoon exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf tot 1 mei 2010.  Vanaf deze datum gingen de moeder, de zoon en de andere kinderen van de vrouw een maatschap aan. Daarbij bracht de zoon de tot dan toe gedreven onderneming in. De moeder bracht het gebruik en genot van de haar in eigendom toebehorende landerijen in. Vanaf 2011 verpachtte moeder de landbouwgronden aan de maatschap. De zoon kreeg op grond van het maatschapscontract 40% van de winst en de resterende maten ieder 20%.

Waarborgen continuïteit

De inspecteur vond dat hier sprake was van schijnhandelingen en legde navorderingsaanslagen aan moeder en de zoon op. In geschil bij Rechtbank Noord-Nederland is of het aangaan van de maatschap een schijnhandeling is. Niet in geschil is dat in civielrechtelijke zin, de maatschap rechtsgeldig tot stand is gekomen. Volgens de inspecteur mist de oprichting van de maatschap elke realiteit. Daarbij wijst hij op het feit dat de moeder ruim 30 jaar aan vermogensbeheer heeft gedaan. Bovendien is het hoogst opmerkelijk dat zij op 92-jarige leeftijd is toegetreden tot de maatschap. Het moet volgens de inspecteur duidelijk zijn geweest dat de maatschap slechts kortstondig zou bestaan. Moeder en zoon weerspreken dit en voeren aan dat het aangaan van de maatschap niet uitsluitend is ingegeven door fiscale motieven, maar ook andere overwegingen. Zij noemen in dat kader het waarborgen van de continuïteit van het familiebedrijf.

Geen schijnhandelingen

De rechtbank stelt vast dat de maatschap in civielrechtelijke zin tot stand is gekomen met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen voor moeder en de kinderen. De wil van de maten is er juist op gericht een maatschap aan te gaan. Er is geen situatie waarbij in weerwil van de maatschapsovereenkomst, geen rechtshandelingen zijn aangegaan of in werkelijkheid andere rechtshandelingen zijn aangegaan dan zij volgens de maatschapsovereenkomst hebben gepresenteerd. De enkele omstandigheid dat de moeder en haar kinderen in de toekomst mogelijk de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en/of erfbelasting zullen toepassen maakt dit oordeel niet anders, volgens de rechtbank.

In dezelfde zin: Rechtbank Noord-Nederland 24 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:421

Wet: Art. 3.4 en 3.5 Wet IB 2001

Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 24 januari 2019 (gepubliceerd op 7 februari 2019), ECLI:NL:RBNNE:2019:422

Uit Taxense door Michel Halters 8 februari 2019


In 2018 heeft de FIOD ruim 900 onderzoeken afgerond waarvan 230 op verzoek van het buitenland. De focus voor 2019 ligt op financiële dienstverleners.

Er zijn drie ontwikkelingen. De FIOD richt steeds vaker op de facilitators en bedenkers van de financiële fraude en maakt gebruik van moderne technologie. Ook de internationale samenwerking verbetert.

De belangen zijn groot. Onderzoeken geven aan dat het bij witwassen en corruptie in Nederland om naar schatting € 20 à 30 miljard per jaar gaat. Hierbij wordt onder meer gebruik gemaakt van bankinstellingen. Bij het ING-onderzoek is gebleken dat in de periode 2010-2016 veel criminele geldstromen via de ING zijn gegaan. Volgens een reactie van De Nederlandsche Bank blijft dat niet beperkt tot de ING.

Financiële instellingen zoals banken zijn belangrijke poortwachters voor het bestrijden van witwassen, corruptie en terrorismefinanciering. Deze verplichting vloeit voort uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Voor het fors terugdringen van de omvang van de financiële fraude is een goede invulling van de poortwachtersfunctie door banken onmisbaar.

Maatschappelijke verantwoordelijkheid

Naast het voldoen aan hun wettelijke verplichtingen doet de FIOD een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van poortwachters zoals banken, financieel dienstverleners en accountants bij het voorkomen en bestrijden van witwassen, corruptie en terrorismefinanciering.

De internationale samenwerking kreeg in 2018 een sterke impuls door de samenwerking in de J5: een samenwerking van de FIOD met de zusterdiensten uit de UK, VS, Canada en Australië.

In 2019 richt de FIOD zich vooral op facilitators en financiële dienstverleners.

Uit Taxence: Anne-Marie Noordenbos, 7 Januari 2019


Als uw fiscaal dienstverlener de werkzaamheden voor u als cliënt opschort omdat er nog openstaande facturen zijn, is dit geen verschoonbare reden om de aangifte vennootschapsbelasting te laat in te dienen.

Een B.V. liet al jaren haar administratie door een accountant verzorgen. Op enig moment ontstond er een discussie over diverse openstaande nota’s van de accountant. Voor het opstellen van de aangifte vennootschapsbelasting 2015 deed de accountant een voorstel, maar de B.V. accepteerde dat voorstel niet. Uiteindelijk diende de B.V. zelf een aangifte vennootschapsbelasting in. De uiterste inleverdatum was toen met enkele weken verstreken. De aangiften vennootschapsbelasting 2013 en 2014 waren ook al te laat ingediend en daarvoor waren verzuimboeten opgelegd.

 

In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verzuimboete van € 500 voor het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2015. De rechtbank oordeelt dat een beroep op afwezigheid van alle schuld (AVAS) slaagt als de B.V. aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan. Dat is volgens de rechtbank niet het geval. Ondanks dat sprake was van een lopend geschil met de accountant heeft de B.V. het erop aan laten komen dat te laat aangifte zou worden gedaan. De B.V. verwijst ook nog naar een uitspraak van het hof van mei 2017. Die verwijzing baat de B.V. echter niet, omdat een vindplaats of zaaknummer ontbrak en de rechtbank niet kon vaststellen welke uitspraak de B.V. bedoelde. Wel werd de verzuimboete verlaagd van € 1.500 naar € 1.000.

Wet: art. 9 AWR

Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 december 2018 (gepubliceerd 4 januari 2019), ECLI:NL:RBZWB:2018:6741

Uit Taxence, Michel Halters 8 januari 2019


Volgens het hof blijkt uit de parlementaire toelichting bij de invoering ‘verklaring geen privégebruik bij een bestelauto’ dat correctie wegens privégebruik via de loonbelasting moet plaatsvinden. Correctie via de inkomstenbelasting, zonder voorafgaande correctie in de loonbelasting staat op gespannen voet met de wettelijke systematiek.

Een monteur kreeg van zijn werkgever een bestelauto ter beschikking. Voor deze bestelauto was al eerder een ‘verklaring geen privégebruik’ afgegeven. Voor een andere procedure was de monteur met de bestelauto in 2013 naar Hof Amsterdam gereden. De procedure waarvoor de werknemer naar het gerechtshof was gereden ging over de vraag of de bestelauto naar ‘aard en inrichting’ uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor vervoer van goederen. Om de die aard aan te tonen was de monteur naar het gerechtshof gereden, zodat die aard door de rechter ter plaatse kon worden beoordeeld. Voor alle andere ritten gebruikte de monteur de auto zakelijk.

Actualiteit

In geschil is de bijtelling privégebruik voor de bestelauto. Hof Amsterdam leidt uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto het volgende af. Een correctie vanwege privégebruik bestelauto van de zaak moet plaatsvinden door naheffing van loonbelasting bij de werknemer, of eventueel de werkgever. Essentieel is dat die correctie plaatsvindt vanwege een constatering van privégebruik in de actualiteit. Volgens het hof lijkt het op gespannen voet te staan met de wettelijke systematiek dat bijtelling van privégebruik bestelauto in de inkomstenbelasting plaatsvindt, zonder dat dit privégebruik eerder in de heffing van loonbelasting is betrokken. Het alsnog via de inkomstenbelasting heffen over het privégebruik, stuit ook af op de in de wettelijke regeling besloten eis van ‘controle in de actualiteit’ nu het ‘privégebruik’ plaatsvond op 27 februari 2013 en de inspecteur dit pas per brief van 15 december 2015 ter discussie had gesteld. Het hof vindt tot slot dat een ritje naar het gerechtshof redelijkerwijs niet kan gelden als een rit waarvoor een bijtelling gold, gezien de reden waarom de monteur met de bestelauto naar het hof was gereden. Het hof verminderde de aanslag naar het in de aangifte aangegeven belastbaar inkomen.

Wet: art. 13bis Wet LB 1964 en art. 3.81 Wet IB 2001 (tekst 2013)

Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 14 augustus 2018 (gepubliceerd op 5 september 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:3089

bron: Taxence, door Michel Halters, 6 september 2018


Notarissen klagen over de kwaliteit van de Belastingdienst. De aanslagen voor de erfbelasting, die zij nu met vertraging binnenkrijgen, zijn kwalitatief erg slecht. Dit blijkt uit een rondgang van Nieuwsuur bij diverse notarissen.

Door de inzet van 150 extra medewerkers is een grote slag gemaakt met het inlopen van de ontstane vertraging bij het opleggen van aanslagen erfbelasting en schenkbelasting, meldde staatssecretaris Snel 5 september aan de Tweede Kamer. Hij verwacht dat hij zijn toezegging kan waarmaken om de achterstand voor het eind van dit jaar weg te werken.

Maar uit een rondgang van Nieuwsuur bij verscheidene notarissen blijkt dat er veel onvrede is over de kwaliteit van de belastingdienst.

Een woordvoerder van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zegt dat ook bij hen signalen binnenkomen dat er meer fouten door de Belastingdienst worden gemaakt dan voorheen, maar daar is nog geen onderzoek naar gedaan. Erfgenamen krijgen erfgenamen vaak onterecht bericht van de Belastingdienst dat ze geen aangifte hoeven te doen. Het ministerie van Financiën herkent zich niet in de kritiek.

Bron: NOS, 9 september 2018


Als de eigenaar van een bestelauto een (houten) zitbank klemvast aanbrengt in deze auto, is deze auto geschikt voor personenvervoer. Uit een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat de auto dan misschien niet meer kwalificeert als een bestelauto voor de motorrijtuigenbelasting. Zo’n situatie kan leiden tot een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting.

In de zaak voor het hof had de Belastingdienst geconstateerd dat in de bestelauto van een ondernemer een houten L-vormige bank klemvast en met een passende uitsparing was gezet. De inspecteur meende dat het tussenschot van de bestelauto was aangepast of dat de bank op maat was gemaakt voor de auto. Hoe dan ook stelde hij dat de auto nu geschikt was voor personenvervoer en niet meer kwalificeerde als bestelauto, maar als personenauto. De ondernemer was het daar niet mee eens. Hij stelde dat de bank niets meer was dan een tuinbank die hij in een tuincentrum had gekocht. Hij kon echter geen factuur van dat tuincentrum overleggen, zodat het hof hem niet gelooft. De man had evenmin foto’s gemaakt die beter waren dan de foto’s van de Belastingdienst. Het hof is het eens met de fiscus dat de auto geschikt voor personenvervoer is geworden. Dat de bank geen kussens of gordels bevat, doet daar niets aan af. De auto kwalificeert sinds de plaatsing van de bank als een personenauto, zodat de inspecteur terecht motorrijtuigenbelasting heeft nageheven.

 

Wet: art. 2, onderdelen b en c en 3 Wet MRB 1994

Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 september 2018 (gepubliceerd 7 september 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:7885

Bron: Taxence, 10 september 2015, door Remco Latour


Verstrekt een dga een lening aan zijn B.V., waarbij de B.V. een zakelijke rente en aflossingen betaalt en een (beperkte) zakelijke zekerheid stelt? En verbindt de B.V. zich het onderpand niet zonder schriftelijke toestemming van de dga te verkopen? Dan is de lening zakelijk en is de afwaardering aftrekbaar.

Een dga droeg de economische eigendom van een Spaanse woning in 2007 over aan een B.V. waarvan hij indirect 100%-aandeelhouder was tegen schuldigerkenning. De juridische eigendom bleef achter bij de dga. In de overeenkomst van geldlening die B.V. met de dga daarvoor aanging waren afspraken gemaakt over de verschuldigde rente door de B.V. en aflossingen. Ook mocht de B.V. de Spaanse woning niet zonder toestemming van de dga verkopen. Bovendien verklaarde de B.V. op verzoek van de dga een hypotheekrecht ten behoeve de dga te zullen vestigen. In 2010 verkocht de B.V. de economische eigendom van de Spaanse woning. Dit leverde een verlies van € 75.000 op en dat bracht de dga als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aftrek.

Zakelijke afspraken

In geschil bij Rechtbank Gelderland is of de dga terecht het verlies in aftrek heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Er is geen sprake van een schijnlening, er wordt een zakelijke rente betaald, er is een looptijd afgesproken en de lening is opeisbaar bij verkoop van de het onderpand, de Spaanse woning of de aandelen in de B.V. Deze afspraken zijn zakelijk. De toegevoegde waarde van het stellen van zekerheid is weliswaar beperkt, maar dat komt omdat is overeengekomen dat de B.V. alleen met toestemming van de dga de woning mag verkopen. Het stellen van een beperkte zekerheid is dan ook zakelijk. Bovendien waren ten tijde van de overdracht van de economische eigendom in 2007 de negatieve ontwikkelingen op de vastgoedmarkt door de dga en de B.V. niet voorzienbaar. Daarmee verwerpt de rechtbank ook het argument dat de dga uit was op een fiscaal voordeel. De dga mag het verlies van € 75.000 in mindering brengen op zijn box 1-inkomen.

Wet: art. 3.92 Wet IB 2001

Meer informatie: Rechtbank Gelderland 10 juli 2018 (gepubliceerd 19 juli 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:3009

Bron: Taxence, 20 juli 2018 door M. Halters


Denkt u dat het overleggen van betalingskwitanties voldoende is om aannemelijk te maken dat u(w cliënt) een gift heeft gedaan? Zowel de Belastingdienst als Rechtbank Gelderland meent dat de gift toch niet aftrekbaar is als zij niet is terug te vinden in de kasadministratie van de desbetreffende goededoelenorganisatie!

Een vrouw wilde een bedrag van € 1.520 aan giften van haar echtgenoot aan een instelling aftrekken in haar aangifte inkomstenbelasting. Om te bewijzen dat de schenkingen ook echt waren gedaan, overlegde ze betalingskwitanties. Ook toonde zij bankafschriften waaruit bleek dat op de data van de kwitanties bedragen van de bank waren opgenomen die overeenkwamen met de schenkingen volgens de kwitanties. Ten slotte had zij een verklaring overlegd van de instelling, waarin stond vermeld dat haar partner in totaal € 1.520 had geschonken. Maar toen de inspecteur de kasadministratie van die instelling controleerde, vond hij nergens deze giften terug. De vrouw stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor fouten in de administratie van de instelling. Dit kon haar echter niet baten, omdat niet kwam vast te staan dat sprake was van een fout in de administratie. De rechtbank oordeelt daarom dat de Belastingdienst de giftenaftrek mag weigeren.

Meer informatie: Rechtbank Gelderland 12 juli 2018 (gepubliceerd 19 juli 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:2991

Bron: Taxence, 19-07-2018 door R. Latour