Het kabinet wil per 1 januari 2019 de termijn van de 30%-regeling verkorten van acht naar vijf jaar. Dat laat Staatssecretaris Snel weten in reactie op de evaluatie van de 30%-regeling. Aan die evaluatie heeft ook het RB – op eigen initiatief – deelgenomen.
Volgens de evaluatie gebruikt circa 80% van de werknemers de regeling niet langer dan vijf jaar. Van de overige circa 20% die de regeling wel tot acht jaar gebruikt vestigt een substantieel deel zich niet tijdelijk, maar langdurig in Nederland. Daarnaast hanteren omringende landen met vergelijkbare regelingen vrijwel allemaal een looptijd van vijf jaar.
Het kabinet is van plan de wijzigingen op te nemen in het pakket Belastingplan 2019 dat op Prinsjesdag openbaar wordt. Daarbij zal ook worden bepaald dat de vergoeding van de werkelijke extraterritoriale kosten beperkt blijft tot maximaal vijf jaar.
Let op: Als het aan het kabinet ligt gaat de verkorting van de termijn ook gelden voor reeds bestaande gevallen.
Bron: RB Plaza, 24-04-2018
Een dga werkte namens zijn houdstervennootschap op basis van een managementovereenkomst voor een werkmaatschappij. Deze betaalde hiervoor een managementvergoeding van € 180.000 (exclusief omzetbelasting) betaald aan de houdstervennootschap. De dga ontving een brutoloon van circa € 100.000. Tijdens een boekenonderzoek constateerde de Belastingdienst dat in de grootboekadministratie opnamen in rekening-courant waren geboekt als ‘voorschot salaris’. Deze voorschotten waren niet opgenomen in de salarisadministratie. De inspecteur corrigeerde de lonen door de opnamen in rekening-courant te bruteren en hiervoor naheffingsaanslagen op te leggen. In geschil is of de inspecteur de aanslagen loonheffingen terecht heeft opgelegd. Hof Den Haag geeft de inspecteur gelijk. Het bevestigt het standpunt van de rechtbank. Het hof oordeelde in navolging van de rechtbank dat de inspecteur niet de afroommethode had gebruikt. De inspecteur had voor bepaling van het gebruikelijk loon aansluiting gezocht bij de betaalde managementvergoeding. Deze managementvergoeding is zakelijk en heeft betrekking op de verrichte arbeid van de dga. De vergoeding voor managementdiensten geeft aan welke waarde de werkmaatschappij toekende aan de door de dga voor die werkmaatschappij verrichte diensten Het staat volgens het hof ook vast dat de dga in de desbetreffende jaren regelmatig, niet in de loonheffingen betrokken, opnamen in rekening-courant heeft gedaan als ‘voorschot salaris’. Dat deze opnamen op een later moment zijn afgelost of verrekend maakt dit niet anders. Het hof geeft de inspecteur gelijk en laat de naheffingsaanslagen in stand.
Bron: Taxence, door Michel Halters, 30 mei 2018
Volgens het Europese Hof van Justitie moet een samengestelde prestatie of dienst, die bestaat uit twee te onderscheiden elementen waarvoor verschillende btw-tarieven gelden, worden belast tegen het btw-tarief van het hoofdelement. Zelfs als de prijs per element bepaald kan worden.
In de (langlopende) procedure was al vastgesteld dat op de rondleiding (inclusief het museumbezoek) het algemene tarief van toepassing was. Er is geen sprake van het toegang verlenen tot een permanent ingerichte voorziening voor vermaak en dagrecreatie. Wel is er een duidelijk onderscheid tussen de rondleiding en het museumbezoek. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie en wilde weten of een dienst, die voor de heffing van btw een enkele prestatie is, maar die is samengesteld uit twee of meer concrete en specifieke elementen waarvoor, als deze als afzonderlijke diensten zouden worden verricht, verschillende btw-tarieven gelden, de heffing van btw ter zake van deze samengestelde dienst moet plaatsvinden naar de onderscheiden tarieven die voor die elementen gelden wanneer de vergoeding voor de dienst naar een juiste verhouding van de elementen kan worden gesplitst.
Het Europese Hof heeft aangegeven dat één enkele prestatie, zoals door het stadion is verricht, die bestaat uit twee te onderscheiden elementen, moet worden belast tegen het tarief dat wordt bepaald aan de hand van het hoofdelement, ook al is het mogelijk de omvang van de vergoeding voor elk element te bepalen.
Meer informatie: Hoge Raad, 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:671
Bron: Taxence, door Annemiek Zwaan, 9 mei 2018
Vermogende particulieren willen nog wel eens een lening verstrekken aan familieleden die wat krap in hun liquide middelen zitten. Heeft u ook het voornemen om zo’n lening te verstrekken, zorg dan ervoor dat u voldoende aandacht besteedt aan de op te stellen leningsvoorwaarden, zoals de rente. Anders riskeert u dat de inspecteur de overboeking aanmerkt als een schenking.
Voor zover de premies van een afgekochte lijfrentepolis niet zijn afgetrokken, mag de Belastingdienst geen revisierente in rekening brengen. Als de premies volgens de wet aftrekbaar waren, moet de belastingplichtige van Rechtbank Gelderland echter bewijzen dat de premies toch niet (volledig) zijn afgetrokken.
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 4 mei 2018 (gepubliceerd 16 mei 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:2076
Een man had een fiscaal partner met een zodanig hoog inkomen in 2009 dat de man recht had op uitbetaling van de gecombineerde heffingskorting van € 2092. De man had zelf geen inkomen en had dus recht op uitbetaling van voornoemde gecombineerde heffingskorting. De fiscaal partner van de man had in 2012 echter een negatief inkomen en daardoor recht op achterwaartse verliesverrekening met het jaar 2009. Door deze verrekening had de partner zelf ook geen belastbaar inkomen meer. Daarom heeft de Belastingdienst aan de man een aanslag opgelegd om de uitbetaalde heffingskortingen terug te vorderen. In geschil was of de navorderingsaanslag rechtsgeldig was opgelegd. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de gecombineerde heffingskorting ten onrechte aan de man was uitbetaald door de verliesverrekening bij zijn partner. De Belastingdienst kon daarom een navorderingsaanslag opleggen. Daarvoor was wel vereist dat de Belastingdienst deze aanslag uiterlijk tot acht weken na het tijdstip waarop de aanslag van de partner of een beschikking strekkende tot vermindering van de aanslag van de partner onherroepelijk was geworden. De rechtbank verklaarde het beroep van de man ongegrond.
Wet: Art. 3.148, 3.150, 8.9 Wet IB 2001 en art. 16 (lid 6) AWR
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 23 oktober 2017 (gepubliceerd op 5 maart 2018), ECLI:NL:RBNNE:2017:4211
bron: Taxence 7 maart 2018 door Michel Halters
Belastingdienst mag van A-G onterechte iack (Inkomens Afhankelijke Combinatie Korting) niet naheffen
In de jaren 2008 tot en met 2012 heeft de Belastingdienst bij vele belastingplichtigen ten onrechte de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) toegekend. Advocaat-generaal (A-G) IJzerman concludeert dat navordering van de iack niet is toegestaan als de inspecteur na de uitwerping van de aangifte bij de handmatige beoordeling heeft gemist dat ten onrechte de iack is toegekend.
In de desbetreffende zaak had een man in zijn gewijzigde aangifte inkomstenbelasting over 2010 aangegeven dat hij recht had op zelfstandigenaftrek. Het aangifteprogramma kruiste daardoor automatisch de iack aan. Het computersysteem van de fiscus wierp de gewijzigde aangifte uit omdat de man mogelijk ten onrechte ondernemingsfaciliteiten claimde. Naar aanleiding van het uitwerpen van de aangifte stelde de inspecteur de man enkele vragen over zijn onderneming. Bij het opleggen van de aanslag kende de fiscus de man niet de zelfstandigenaftrek toe, maar wel de iack. In 2014 ontdekte de Belastingdienst het probleem met de iack en wilde deze onder andere bij de man navorderen. Volgens de fiscus is navordering mogelijk omdat de iack als gevolg van een systeemfout is toegekend. De A-G stelt dat de rol van de systeemfout is geëindigd na de uitwerping van de aangifte. De inspecteur is toen overgegaan op handmatige controle. Als hij de aangifte zorgvuldig had gecontroleerd, had hij ontdekt dat de iack ten onrechte was toegekend. Daarmee heeft hij volgens de A-G een beoordelingsfout gemaakt die navordering in de weg staat.
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 20 februari 2018 (gepubliceerd 9 maart 2018), ECLI:NL:PHR:2018:180
Bron: Taxence 12 maart 2018, door Remco Latour
Als de inspecteur het eens is met de strekking van een bezwaarschrift, moet hij dit bezwaarschrift gegrond verklaren en eventueel een kostenvergoeding toekennen. Hij kan niet volstaan met een ambtshalve vermindering.
In een zaak voor Rechtbank Gelderland had een maatschap een bezwaarschrift ingediend tegen twee naheffingsaanslagen omzetbelasting. In afwachting van de uitspraak op bezwaar had zij verzocht om uitstel van betaling. De Belastingdienst verleende dit uitstel, maar stuurde de maatschap toch een aanmaning en later een dwangbevel toe. De maatschap diende toen onder meer een bezwaar in tegen het dwangbevel. De inspecteur verminderde daarop de vervolgingskosten tot nihil. Vervolgens verklaarde hij het bezwaar tegen het dwangbevel niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. De rechtbank vond dat onbegrijpelijk. De rechter oordeelde dat de Belastingdienst het bezwaar gegrond had moeten verklaren. De maatschap had immers een belang bij het bezwaar omdat de vervolgingskosten pas later op nihil werden gesteld. De rechtbank oordeelde ten slotte dat de maatschap recht had op vergoedingen voor de kosten van bezwaar en beroep.
Besluit: onderdeel A1 Bijlage Besluit proceskosten bestuursrecht
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 5 februari 2018 (gepubliceerd 6 februari 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:492
Bron: Fiscaal Nieuws, 7 februari 2018, Remco Latour
Om de WOZ-waarde van winkelpanden te bepalen is het bouwjaar van die panden van ondergeschikt belang. Voor panden op een A-locatie zijn met name de ligging en de loopstroom van belang.
De eigenaresse van twee winkelpanden op A-locatie in Nijmegen was het niet eens met de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde voor 2017. De panden waren in 1955 gebouwd. Partijen waren het erover eens dat de waarde van de panden moest worden bepaald aan de hand van de kapitalisatie van de brutohuur (HWK-methode). De eigenaresse vond dat de in het taxatierapport gebruikte referentieobjecten niet vergelijkbaar waren met haar panden. De oppervlaktes van andere panden weken te veel af en een van de objecten was uit 1900.
Volgens de heffingsambtenaar was voor de winkelpanden het bouwjaar van ondergeschikt belang, al had hij in het taxatierapport wel rekening gehouden met het bouwjaar. Volgens de gemeente waren vooral de ligging en de loopstroom bepalend voor de huurprijs per vierkante meter. De basis voor de waardering is de gemiddelde huurprijs (primaire huurwaarde) van de optimale vierkante meters, de zogeheten A-zone in een winkel. Daarbij wordt rekening gehouden met de diepte van de winkel en de oppervlakte. Rechtbank Gelderland is van mening dat de heffingsambtenaar de door hem gehanteerde huurwaarde daarmee aannemelijk heeft gemaakt. De referentieobjecten, die aan dezelfde drukke winkelstraat liggen, waren voldoende vergelijkbaar met de winkels van de eigenaresse. In de taxatierapporten was voldoende rekening gehouden met de verschillen en dan met name met de grootte.
Wet: artikel 17 Wet WOZ
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 1 februari 2018 (gepubliceerd 6 februari 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:468
Bron: Fiscaal Nieuws, Remco Latour, 08 februari 2018
Nadat vele beroepen tegen de forfaitaire vermogensrendementsheffing ongegrond zijn verklaard, heeft Hof Amsterdam nu de kritiek van belanghebbenden erkend. Het hof heeft geoordeeld dat in 2014 de vermogensrendementsheffing een verboden schending van het recht op eigendom vormt. Met een reactie van Cor Overduin, die als fiscaal specialist van Grant Thornton de Bond van Belastingbetalers bijstaat in deze zaak.
Het hof haalde eerdere arresten aan, waarin de Hoge Raad had geoordeeld dat het forfaitair rendement van 4% pas in strijd is met het EVRM als dit rendement gedurende een lange reeks van jaren niet meer valt te halen. In het jaar 2011 was volgens de Hoge Raad nog niet voldaan aan deze voorwaarde. Zie: ‘Hoge Raad houdt box 3 in stand’. Hof Amsterdam heeft nu gekeken naar het jaar 2014. Volgens het hof is van belang welk reëel rendement een particulier die weinig risico wil nemen, kan behalen gedurende een lange reeks van jaren. De rechter ging daarbij mede uit van een overzicht in het eindrapport van de Commissie Van Dijkhuizen ‘Naar een activerender belastingstelsel’. Uit dit overzicht blijkt dat over de jaren 2001 – 2012 het gemiddelde jaarlijkse reële rendement op spaarrekeningen 0,5% was. Het hof leidt uit dit aanzienlijke verschil af dat in 2014 de risicomijdende particuliere belegger over een lange periode geen reëel rendement van 4% had kunnen behalen. De box 3-heffing van 1,2% (forfaitair rendement x 30% belasting) was in 2014 geen proportionele heffing meer. Het hof liet echter de aanslag in stand. Het wil namelijk de wetgever enige tijd gunnen om de situatie die op zichzelf een schending van het eigendomsrecht vormt, te beëindigen. Daarbij wees het hof op de gewijzigde box 3-heffing per 1 januari 2017. Voor rechtsherstel zal men naar een hogere rechter moeten stappen.
Reactie Cor Overduin
Taxence vroeg Cor Overduin, die de Bond voor Belastingbetalers bijstaat in deze zaak, om een reactie. ‘Ik ben blij dat dit Hof ons standpunt volledig onderschrijft, lees: de realiteit anno 2014 week toen al langere tijd te sterk af van wat de wetgever destijds als basis voor de 4%-norm heeft gehanteerd. En dus is het wettelijke box 3-systeem op zichzelf in strijd met Europees recht. Dat is een mooie constatering. Het Hof achtte zichzelf echter niet de partij om rechtsherstel te bieden. Dat rechtsherstel kan wel door de Hoge Raad geboden worden. De grote vraag is of de Hoge Raad dat durft. Tot nu toe heeft de Hoge Raad dat nooit aangedurfd, waarbij ik vermoed dat dat rechtscollege het budgettaire belang daarvan te groot acht. Mocht de Hoge Raad het niet aandurven, dan ligt de weg naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens nog open. Kortom: de wedstrijd is nog niet gespeeld maar dit is een hele mooie etappewinst.’
Wet: artikel 5.2 Wet IB 2001 per 1 januari 2014
Verdrag: artikel 1, Eerste Protocol EVRM
Meer informatie: Hof Amsterdam 16 januari 2018 (gepubliceerd 17 januari 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:83
Bron: Taxence fiscaal nieuws voor professionals, 17 Januari